Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
разрабатывать
Они разрабатывают новую стратегию.
cms/verbs-webp/40129244.webp
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
выходить
Она выходит из машины.
cms/verbs-webp/123546660.webp
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
проверять
Механик проверяет функции автомобиля.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
вернуть
Устройство неисправно; продавец должен вернуть его.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
понимать
Невозможно понять все о компьютерах.
cms/verbs-webp/127620690.webp
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
облагать налогом
Компании облагаются налогами различными способами.
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
бежать за
Мать бежит за своим сыном.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
выставлять напоказ
Ему нравится выставлять напоказ свои деньги.
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
бросить
Он наступает на брошенную банановую корку.
cms/verbs-webp/122290319.webp
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
откладывать
Я хочу откладывать немного денег каждый месяц на будущее.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
ждать
Дети всегда ждут снега.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
предлагать
Она предложила полить цветы.