Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
парковаться
Велосипеды припаркованы перед домом.
cms/verbs-webp/118008920.webp
beginnen
School begint net voor de kinderen.
начинать
Для детей только начинается школа.
cms/verbs-webp/85623875.webp
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
изучать
В моем университете учится много женщин.
cms/verbs-webp/110045269.webp
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
завершать
Он завершает свой маршрут для пробежки каждый день.
cms/verbs-webp/90032573.webp
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
знать
Дети очень любознательны и уже много знают.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
вытаскивать
Как он собирается вытащить эту большую рыбу?
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
работать над
Ему нужно работать со всеми этими файлами.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
писать
Дети учатся писать.
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
подготавливать
Она подготовила ему большую радость.
cms/verbs-webp/88615590.webp
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
описывать
Как можно описать цвета?
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
контролировать
Здесь все контролируется камерами.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
тушить
Пожарная служба тушит пожар с воздуха.