Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/56994174.webp
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
выходить
Что выходит из яйца?
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
записывать
Вы должны записать пароль!
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
отставать
Часы отстают на несколько минут.
cms/verbs-webp/93947253.webp
sterven
Veel mensen sterven in films.
умирать
Многие люди умирают в фильмах.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
ударять
Они любят ударять, но только в настольном футболе.
cms/verbs-webp/74036127.webp
missen
De man heeft zijn trein gemist.
пропустить
Мужчина пропустил свой поезд.
cms/verbs-webp/81740345.webp
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
обобщать
Вам нужно обобщить ключевые моменты этого текста.
cms/verbs-webp/118026524.webp
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
получать
Я могу получать очень быстрый интернет.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
парковаться
Автомобили припаркованы на подземной стоянке.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
завершать
Они завершили сложное задание.
cms/verbs-webp/49374196.webp
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
увольнять
Мой босс меня уволил.
cms/verbs-webp/74176286.webp
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
защищать
Мать защищает своего ребенка.