Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
dink
Wie dink jy is sterker?
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
verskyn
’n Groot vis het skielik in die water verskyn.
cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
gebruik
Selfs klein kinders gebruik tablette.
cms/verbs-webp/92456427.webp
kopen
Ze willen een huis kopen.
koop
Hulle wil ’n huis koop.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
oor die weg kom
Beëindig jou stryd en kom eindelik oor die weg!
cms/verbs-webp/123380041.webp
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
gebeur aan
Het iets met hom in die werkongeluk gebeur?
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
aflewer
Die pizza afleweringsman lewer die pizza af.
cms/verbs-webp/63645950.webp
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
hardloop
Sy hardloop elke oggend op die strand.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
leer ken
Vreemde honde wil mekaar leer ken.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
laat gaan
Jy moet nie die greep loslaat nie!
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
voorberei
Hulle berei ’n heerlike maaltyd voor.
cms/verbs-webp/81025050.webp
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
veg
Die atlete veg teen mekaar.