Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
verdeel
Hulle verdeel die huishoudelike take onder mekaar.
cms/verbs-webp/44127338.webp
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
bedank
Hy het sy werk bedank.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
ontsyfer
Hy ontsyfer die klein druk met ’n vergrootglas.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
reis
Hy hou daarvan om te reis en het baie lande gesien.
cms/verbs-webp/67955103.webp
eten
De kippen eten de granen.
eet
Die hoenders eet die korrels.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
draai
Sy draai die vleis.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
bestaan
Dinosaurussen bestaan nie meer vandag nie.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppen
De agente stopt de auto.
stop
Die polisievrou stop die kar.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
verf
Hy verf die muur wit.
cms/verbs-webp/47802599.webp
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
verkies
Baie kinders verkies lekkers bo gesonde dinge.
cms/verbs-webp/100965244.webp
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
kyk af
Sy kyk af in die vallei.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
afbrand
Die vuur sal baie van die woud afbrand.