Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
lewer
Ons dogter lewer koerante af gedurende die vakansies.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
liefhê
Sy is regtig lief vir haar perd.

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
moet gaan
Ek het dringend vakansie nodig; ek moet gaan!

overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
oorskry
Wale oorskry alle diere in gewig.

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
antwoord
Sy antwoord altyd eerste.

geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
belangstel
Ons kind stel baie belang in musiek.

studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
studeer
Daar is baie vroue wat aan my universiteit studeer.

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
brand
Die vleis moet nie op die rooster brand nie.

mengen
Ze mengt een vruchtensap.
meng
Sy meng ’n vrugtesap.

elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
kyk mekaar aan
Hulle het mekaar vir ’n lang tyd aangekyk.

zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
versorg
Ons opsigter sorg vir sneeuverwydering.
