المفردات
تعلم الأفعال – الهولندية

走り出す
彼女は新しい靴で走り出します。
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

酔う
彼はほとんど毎晩酔います。
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.

戻る
彼は一人で戻ることはできません。
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

取り扱う
問題を取り扱う必要があります。
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

押す
彼はボタンを押します。
drukken
Hij drukt op de knop.

切る
生地はサイズに合わせて切られています。
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.

通過する
電車が私たちのそばを通過しています。
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.

議論する
彼らは彼らの計画を議論しています。
bespreken
Ze bespreken hun plannen.

入る
地下鉄が駅に入ってきたところです。
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

通り過ぎる
二人はお互いに通り過ぎます。
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.

なくす
今日、私の鍵をなくしました!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
