Речник
датски – Глаголи Упражнение

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.

binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

bidden
Hij bidt in stilte.

reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.

verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

zingen
De kinderen zingen een lied.

vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
