শব্দভাণ্ডার
ক্রিয়াপদ শিখুন – আলবেনীয়

enter
The ship is entering the harbor.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.

return
The dog returns the toy.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

get upset
She gets upset because he always snores.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

cover
She covers her hair.
bedekken
Ze bedekt haar haar.

see clearly
I can see everything clearly through my new glasses.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.

embrace
The mother embraces the baby’s little feet.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

harvest
We harvested a lot of wine.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.

prefer
Our daughter doesn’t read books; she prefers her phone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

pick up
We have to pick up all the apples.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.

sit down
She sits by the sea at sunset.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.

lie
He often lies when he wants to sell something.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
