Rječnik
Naučite priloge – nizozemski

buiten
We eten vandaag buiten.
vani
Danas jedemo vani.

samen
De twee spelen graag samen.
zajedno
Oboje vole igrati zajedno.

morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
sutra
Nitko ne zna što će biti sutra.

eerst
Veiligheid komt eerst.
prvo
Sigurnost dolazi prvo.

beneden
Hij ligt beneden op de vloer.
dolje
On leži dolje na podu.

voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
prije
Bila je deblja prije nego sada.

ook
Haar vriendin is ook dronken.
također
Njena prijateljica je također pijana.

iets
Ik zie iets interessants!
nešto
Vidim nešto zanimljivo!

waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
zašto
Djeca žele znati zašto je sve kako jest.

minstens
De kapper kostte minstens niet veel.
barem
Frizer nije koštao puno, barem to.

daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
tamo
Idi tamo, pa ponovo pitaj.
