Vocabulari

Aprèn verbs – neerlandès

cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
casar-se
La parella s’acaba de casar.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
ballar
Estan ballant un tango enamorats.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
abraçar
La mare abraça els peus petits del bebè.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
preguntar
La meva mestra sovint em pregunta.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
tornar
El pare ha tornat de la guerra.
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
despertar-se
Ell acaba de despertar-se.
cms/verbs-webp/87142242.webp
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
penjar
L’hamaca penga del sostre.
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
mentir
De vegades cal mentir en una situació d’emergència.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
explicar
Ella li explica com funciona el dispositiu.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
portar de tornada
La mare porta la filla de tornada a casa.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppen
De agente stopt de auto.
aturar
La policia atura el cotxe.
cms/verbs-webp/102853224.webp
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
reunir
El curs de llengua reuneix estudiants de tot el món.