Slovník
Naučte se slovesa – holandština

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
pustit dovnitř
Venku sněžilo a my je pustili dovnitř.

brengen
De bezorger brengt het eten.
přinášet
Rozvozka přináší jídlo.

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
sledovat myšlenku
U karetních her musíš sledovat myšlenku.

overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
převzít
Kobylky to převzaly.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
sněžit
Dnes hodně sněžilo.

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
nechat bez slov
Překvapení ji nechalo bez slov.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
složit
Studenti složili zkoušku.

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
povídat si
Často si povídá se svým sousedem.

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
shrnout
Musíte shrnout klíčové body z tohoto textu.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
starat se
Náš syn se o své nové auto velmi dobře stará.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
ztratit se
V lese je snadné se ztratit.
