Slovník
Naučte se slovesa – holandština

missen
De man heeft zijn trein gemist.
minout
Muž minul svůj vlak.

helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
pomáhat
Všichni pomáhají stavět stan.

geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
hodit se
Cesta není vhodná pro cyklisty.

belonen
Hij werd beloond met een medaille.
odměnit
Byl odměněn medailí.

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
povídat si
Často si povídá se svým sousedem.

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
dohodnout
Sousedé se nemohli dohodnout na barvě.

verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
vytáhnout
Plevel je třeba vytáhnout.

produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produkovat
S roboty lze produkovat levněji.

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
vycházet
Ukončete svůj boj a konečně si vycházejte!

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
pokrýt
Lekníny pokrývají vodu.

achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
ležet za
Doba jejího mládí leží daleko za ní.
