Slovník
Naučte se slovesa – holandština

beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
začít
S manželstvím začíná nový život.

liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
ležet
Děti společně leží na trávníku.

vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
zničit
Tornádo zničilo mnoho domů.

vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
postoupit
Šneci postupují jen pomalu.

verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
preferovat
Naše dcera nečte knihy; preferuje svůj telefon.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
zmínit
Šéf zmínil, že ho propustí.

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
jít zpět
Nemůže jít zpět sám.

annuleren
De vlucht is geannuleerd.
zrušit
Let je zrušen.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
křičet
Chcete-li být slyšeni, musíte křičet svou zprávu nahlas.

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
vystavovat
Zde je vystavováno moderní umění.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
zvyknout si
Děti si musí zvyknout čistit si zuby.
