Ordliste

Lær adverbier – Nederlandsk

cms/adverbs-webp/176340276.webp
bijna
Het is bijna middernacht.
næsten
Det er næsten midnat.
cms/adverbs-webp/73459295.webp
ook
De hond mag ook aan tafel zitten.
også
Hunden må også sidde ved bordet.
cms/adverbs-webp/71670258.webp
gisteren
Het regende hard gisteren.
i går
Det regnede kraftigt i går.
cms/adverbs-webp/135100113.webp
altijd
Hier was altijd een meer.
altid
Der var altid en sø her.
cms/adverbs-webp/123249091.webp
samen
De twee spelen graag samen.
sammen
De to kan godt lide at lege sammen.
cms/adverbs-webp/178653470.webp
buiten
We eten vandaag buiten.
udenfor
Vi spiser udenfor i dag.
cms/adverbs-webp/170728690.webp
alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
alene
Jeg nyder aftenen helt alene.
cms/adverbs-webp/38720387.webp
naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
ned
Hun springer ned i vandet.
cms/adverbs-webp/154535502.webp
binnenkort
Hier wordt binnenkort een commercieel gebouw geopend.
snart
En kommerciel bygning vil snart blive åbnet her.
cms/adverbs-webp/141168910.webp
daar
Het doel is daar.
der
Målet er der.
cms/adverbs-webp/12727545.webp
beneden
Hij ligt beneden op de vloer.
nede
Han ligger nede på gulvet.
cms/adverbs-webp/67795890.webp
in
Ze springen in het water.
ind
De hopper ind i vandet.