Wortschatz

Adverbien lernen – Niederländisch

cms/adverbs-webp/118228277.webp
uit
Hij zou graag uit de gevangenis willen komen.
raus
Er will gern raus aus dem Gefängnis.
cms/adverbs-webp/134906261.webp
al
Het huis is al verkocht.
schon
Das Haus ist schon verkauft.
cms/adverbs-webp/138692385.webp
ergens
Een konijn heeft zich ergens verstopt.
irgendwo
Ein Hase hat sich irgendwo versteckt.
cms/adverbs-webp/166784412.webp
ooit
Heb je ooit al je geld aan aandelen verloren?
jemals
Hast du jemals alles Geld mit Aktien verloren?
cms/adverbs-webp/121564016.webp
lang
Ik moest lang in de wachtkamer wachten.
lange
Ich musste lange im Wartezimmer warten.
cms/adverbs-webp/102260216.webp
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
morgen
Niemand weiß, was morgen sein wird.
cms/adverbs-webp/145004279.webp
nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
nirgendwohin
Diese Schienen führen nirgendwohin.
cms/adverbs-webp/57758983.webp
half
Het glas is half leeg.
halb
Das Glas ist halb leer.
cms/adverbs-webp/10272391.webp
al
Hij slaapt al.
bereits
Er ist bereits eingeschlafen.
cms/adverbs-webp/76773039.webp
te veel
Het werk wordt me te veel.
zu viel
Die Arbeit wird mir zu viel.
cms/adverbs-webp/135100113.webp
altijd
Hier was altijd een meer.
immer
Hier war immer ein See.
cms/adverbs-webp/172832880.webp
erg
Het kind is erg hongerig.
sehr
Das Kind ist sehr hungrig.