Wortschatz

Lernen Sie Verben – Englisch (UK)

cms/verbs-webp/123203853.webp
causare
L’alcol può causare mal di testa.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/91603141.webp
scappare
Alcuni bambini scappano da casa.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
cms/verbs-webp/122079435.webp
aumentare
L’azienda ha aumentato il suo fatturato.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
cms/verbs-webp/60395424.webp
saltellare
Il bambino salta felicemente in giro.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/32796938.webp
spedire
Vuole spedire la lettera ora.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parcheggiare
Le biciclette sono parcheggiate davanti alla casa.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/79201834.webp
collegare
Questo ponte collega due quartieri.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/122224023.webp
indietreggiare
Presto dovremo indietreggiare di nuovo l’orologio.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
cms/verbs-webp/120368888.webp
raccontare
Mi ha raccontato un segreto.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
cms/verbs-webp/47225563.webp
ragionare insieme
Devi ragionare insieme nei giochi di carte.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/121180353.webp
perdere
Aspetta, hai perso il tuo portafoglio!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
cms/verbs-webp/107299405.webp
chiedere
Lui le chiede perdono.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.