Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
ausüben
Sie übt einen ungewöhnlichen Beruf aus.
cms/verbs-webp/95470808.webp
binnenkomen
Kom binnen!
hereinkommen
Kommen Sie herein!
cms/verbs-webp/115267617.webp
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
wagen
Sie haben den Sprung aus dem Flugzeug gewagt.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
buchstabieren
Die Kinder lernen buchstabieren.
cms/verbs-webp/90554206.webp
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
berichten
Sie berichtet der Freundin von dem Skandal.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
vollenden
Sie haben die schwierige Aufgabe vollendet.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
nachsehen
Er sieht nach, wer da wohnt.
cms/verbs-webp/106997420.webp
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
belassen
Die Natur wurde unberührt belassen.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handeln
Man handelt mit gebrauchten Möbeln.
cms/verbs-webp/118003321.webp
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
besichtigen
Sie besichtigt Paris.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
herziehen
Die Klassenkameraden ziehen über sie her.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
leiten
Es macht ihm Spaß, ein Team zu leiten.