Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/123492574.webp
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
trainieren
Professionelle Sportler müssen jeden Tag trainieren.
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
zurückrufen
Bitte rufen Sie mich morgen zurück.
cms/verbs-webp/127620690.webp
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
besteuern
Unternehmen werden auf verschiedene Weise besteuert.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
erörtern
Die Kollegen erörtern das Problem.
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
putzen
Der Arbeiter putzt das Fenster.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
vergehen
Die Zeit vergeht manchmal langsam.
cms/verbs-webp/106787202.webp
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
heimkommen
Papa ist endlich heimgekommen!
cms/verbs-webp/5135607.webp
verhuizen
De buurman verhuist.
ausziehen
Der Nachbar zieht aus.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
verhüllen
Sie verhüllt ihr Gesicht.
cms/verbs-webp/40129244.webp
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
aussteigen
Sie steigt aus dem Auto aus.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
bitten
Er bittet sie um Verzeihung.
cms/verbs-webp/122789548.webp
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
schenken
Was hat ihr ihr Freund zum Geburtstag geschenkt?