Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
vergehen
Die Zeit vergeht manchmal langsam.
cms/verbs-webp/78073084.webp
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
sich hinlegen
Sie waren müde und legten sich hin.
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
reden
Er redet zu seinen Zuhörern.
cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
abbiegen
Du darfst nach links abbiegen.
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
zusammenziehen
Die beiden wollen bald zusammenziehen.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
überwachen
Hier wird alles mit Kameras überwacht.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
aufschreiben
Du musst dir das Passwort aufschreiben!
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
zerstören
Der Tornado zerstört viele Häuser.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
führen
Er führt das Mädchen an der Hand.
cms/verbs-webp/129244598.webp
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
einschränken
Während einer Diät muss man sein Essen einschränken.
cms/verbs-webp/90554206.webp
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
berichten
Sie berichtet der Freundin von dem Skandal.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
zurückkehren
Der Vater ist aus dem Krieg zurückgekehrt.