Λεξιλόγιο
Λετονικά – Ρήματα Άσκηση

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

uitzetten
Ze zet de wekker uit.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.

eisen
Hij eist compensatie.

beginnen
School begint net voor de kinderen.

overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.

voltooien
Kun je de puzzel voltooien?

gooien
Hij gooit de bal in de mand.

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
