Λεξιλόγιο
Μάθετε Ρήματα – Φινλανδικά

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
участвовать
Он участвует в гонке.

accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
принимать
Некоторые люди не хотят принимать правду.

voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
чувствовать
Мать чувствует к своему ребенку много любви.

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
подниматься
Она уже не может подняться самостоятельно.

willen
Hij wil te veel!
хотеть
Он хочет слишком много!

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
создавать
Кто создал Землю?

verhuizen
De buurman verhuist.
выезжать
Сосед выезжает.

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
возвращаться
Собака возвращает игрушку.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
останавливаться
Такси остановились на остановке.

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
защищать
Детей нужно защищать.

toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
добавить
Она добавляет немного молока в кофе.
