Vocabulary
Learn Adverbs – Dutch

naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
down
She jumps down into the water.

minstens
De kapper kostte minstens niet veel.
at least
The hairdresser did not cost much at least.

iets
Ik zie iets interessants!
something
I see something interesting!

bijna
Het is bijna middernacht.
almost
It is almost midnight.

ook
De hond mag ook aan tafel zitten.
also
The dog is also allowed to sit at the table.

in
Ze springen in het water.
into
They jump into the water.

beneden
Hij ligt beneden op de vloer.
down below
He is lying down on the floor.

voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
before
She was fatter before than now.

‘s nachts
De maan schijnt ‘s nachts.
at night
The moon shines at night.

ooit
Heb je ooit al je geld aan aandelen verloren?
ever
Have you ever lost all your money in stocks?

morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
tomorrow
No one knows what will be tomorrow.
