Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
pull out
Weeds need to be pulled out.

verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
connect
This bridge connects two neighborhoods.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
stop
You must stop at the red light.

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
manage
Who manages the money in your family?

vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
fight
The athletes fight against each other.

haten
De twee jongens haten elkaar.
hate
The two boys hate each other.

draaien
Ze draait het vlees.
turn
She turns the meat.

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
exist
Dinosaurs no longer exist today.

terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
return
The father has returned from the war.

repareren
Hij wilde de kabel repareren.
repair
He wanted to repair the cable.

produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produce
One can produce more cheaply with robots.
