Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
swim
She swims regularly.
cms/verbs-webp/74908730.webp
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cause
Too many people quickly cause chaos.
cms/verbs-webp/61280800.webp
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
exercise restraint
I can’t spend too much money; I have to exercise restraint.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
discuss
The colleagues discuss the problem.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
monitor
Everything is monitored here by cameras.
cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
lead
The most experienced hiker always leads.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
print
Books and newspapers are being printed.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
call on
My teacher often calls on me.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
look down
I could look down on the beach from the window.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
kick
They like to kick, but only in table soccer.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
deliver
He delivers pizzas to homes.
cms/verbs-webp/94482705.webp
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
translate
He can translate between six languages.