Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
pull out
Weeds need to be pulled out.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
connect
This bridge connects two neighborhoods.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
stop
You must stop at the red light.
cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
manage
Who manages the money in your family?
cms/verbs-webp/81025050.webp
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
fight
The athletes fight against each other.
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
hate
The two boys hate each other.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
turn
She turns the meat.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
exist
Dinosaurs no longer exist today.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
return
The father has returned from the war.
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
repair
He wanted to repair the cable.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produce
One can produce more cheaply with robots.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
count
She counts the coins.