Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

uitkomen
Wat komt er uit het ei?
come out
What comes out of the egg?

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
compare
They compare their figures.

uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
carry out
He carries out the repair.

brengen
De bezorger brengt het eten.
deliver
The delivery person is bringing the food.

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
get along
End your fight and finally get along!

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
talk to
Someone should talk to him; he’s so lonely.

doden
Ik zal de vlieg doden!
kill
I will kill the fly!

studeren
De meisjes studeren graag samen.
study
The girls like to study together.

willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
want to leave
She wants to leave her hotel.

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggest
The woman suggests something to her friend.

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
increase
The company has increased its revenue.
