Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/56994174.webp
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
come out
What comes out of the egg?
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
compare
They compare their figures.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
carry out
He carries out the repair.
cms/verbs-webp/70864457.webp
brengen
De bezorger brengt het eten.
deliver
The delivery person is bringing the food.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
get along
End your fight and finally get along!
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
talk to
Someone should talk to him; he’s so lonely.
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
kill
I will kill the fly!
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
study
The girls like to study together.
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
want to leave
She wants to leave her hotel.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggest
The woman suggests something to her friend.
cms/verbs-webp/122079435.webp
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
increase
The company has increased its revenue.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
count
She counts the coins.