Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
get lost
It’s easy to get lost in the woods.

huilen
Het kind huilt in het bad.
cry
The child is crying in the bathtub.

sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
save
My children have saved their own money.

eten
De kippen eten de granen.
eat
The chickens are eating the grains.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cause
Alcohol can cause headaches.

serveren
De ober serveert het eten.
serve
The waiter serves the food.

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
improve
She wants to improve her figure.

genieten
Ze geniet van het leven.
enjoy
She enjoys life.

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
summarize
You need to summarize the key points from this text.

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cover
The child covers itself.

werken
Ze werkt beter dan een man.
work
She works better than a man.
