Vocabulary
Learn Adverbs – Dutch

behoorlijk
Ze is behoorlijk slank.
quite
She is quite slim.

samen
De twee spelen graag samen.
together
The two like to play together.

altijd
Hier was altijd een meer.
always
There was always a lake here.

in
De twee komen binnen.
in
The two are coming in.

al
Hij slaapt al.
already
He is already asleep.

naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
down
She jumps down into the water.

in
Ze springen in het water.
into
They jump into the water.

uit
Hij zou graag uit de gevangenis willen komen.
out
He would like to get out of prison.

lang
Ik moest lang in de wachtkamer wachten.
long
I had to wait long in the waiting room.

ergens
Een konijn heeft zich ergens verstopt.
somewhere
A rabbit has hidden somewhere.

daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
there
Go there, then ask again.
