Vocabulary
Learn Verbs – Estonian

出発する
その船は港から出発します。
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.

乗る
彼らはできるだけ早く乗ります。
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.

外出する
子供たちはやっと外に出たがっています。
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

採る
彼女はリンゴを採りました。
plukken
Ze plukte een appel.

報告する
彼女は友人にスキャンダルを報告します。
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.

愛する
彼女は本当に彼女の馬を愛しています。
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

保つ
そのお金を保持してもいいです。
houden
Je mag het geld houden.

訓練する
プロのアスリートは毎日訓練しなければなりません。
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.

監視する
ここではすべてがカメラで監視されています。
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.

合意する
近隣住民は色について合意できなかった。
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.

引き起こす
煙が警報を引き起こしました。
activeren
De rook activeerde het alarm.
