Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
fire
My boss has fired me.

openen
Het kind opent zijn cadeau.
open
The child is opening his gift.

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
reply
She always replies first.

wachten
We moeten nog een maand wachten.
wait
We still have to wait for a month.

loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
let go
You must not let go of the grip!

bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promote
We need to promote alternatives to car traffic.

beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
limit
During a diet, you have to limit your food intake.

bedekken
Ze bedekt haar haar.
cover
She covers her hair.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
win
He tries to win at chess.

mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
mix
You can mix a healthy salad with vegetables.

out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
think outside the box
To be successful, you have to think outside the box sometimes.
