Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
take care of
Our janitor takes care of snow removal.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
get used to
Children need to get used to brushing their teeth.

doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
let through
Should refugees be let through at the borders?

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
accept
I can’t change that, I have to accept it.

vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
transport
The truck transports the goods.

houden
Je mag het geld houden.
keep
You can keep the money.

repareren
Hij wilde de kabel repareren.
repair
He wanted to repair the cable.

bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
thank
He thanked her with flowers.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
vote
One votes for or against a candidate.

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
deliver
Our daughter delivers newspapers during the holidays.

zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
sit down
She sits by the sea at sunset.
