Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
begin
A new life begins with marriage.

uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
turn off
She turns off the electricity.

samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
come together
It’s nice when two people come together.

verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
prefer
Many children prefer candy to healthy things.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
pick out
She picks out a new pair of sunglasses.

drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
drink
The cows drink water from the river.

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
take part
He is taking part in the race.

afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
say goodbye
The woman says goodbye.

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
create
Who created the Earth?

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
ring
The bell rings every day.

huilen
Het kind huilt in het bad.
cry
The child is crying in the bathtub.
