Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
thank
I thank you very much for it!

knippen
De kapper knipt haar haar.
cut
The hairstylist cuts her hair.

missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
miss
He missed the chance for a goal.

bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
prepare
They prepare a delicious meal.

vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
depart
The ship departs from the harbor.

denken
Je moet veel denken bij schaken.
think
You have to think a lot in chess.

voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
complete
They have completed the difficult task.

branden
Er brandt een vuur in de open haard.
burn
A fire is burning in the fireplace.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
embrace
The mother embraces the baby’s little feet.

lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
read
I can’t read without glasses.

bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cover
She has covered the bread with cheese.
