Vortprovizo
Lernu Adverbojn – nederlanda

weg
Hij draagt de prooi weg.
for
Li portas la predaĵon for.

erop
Hij klimt op het dak en zit erop.
sur ĝi
Li grimpas sur la tegmenton kaj sidas sur ĝi.

opnieuw
Hij schrijft alles opnieuw.
denove
Li skribas ĉion denove.

een beetje
Ik wil een beetje meer.
iomete
Mi volas iomete pli.

opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
denove
Ili renkontiĝis denove.

meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
pli
Pli aĝaj infanoj ricevas pli da poŝmonaĵo.

in
De twee komen binnen.
en
La du eniras.

naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
malsupren
Ŝi saltas malsupren en la akvon.

binnenkort
Hier wordt binnenkort een commercieel gebouw geopend.
baldaŭ
Komerca konstruaĵo estos malfermita ĉi tie baldaŭ.

in
Ze springen in het water.
en
Ili saltas en la akvon.

samen
We leren samen in een kleine groep.
kune
Ni lernas kune en malgranda grupo.
