Vortprovizo
Lernu Verbojn – nederlanda

haten
De twee jongens haten elkaar.
malami
La du knaboj malamas unu la alian.

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
preterpasi
La du preterpasas unu la alian.

vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
timi
Ni timas, ke la persono estas grave vundita.

bang zijn
Het kind is bang in het donker.
timi
La infano timas en la mallumo.

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
cedi
Multaj malnovaj domoj devas cedi por la novaj.

geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
taŭgi
La vojo ne taŭgas por biciklistoj.

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
prezenti
Li prezentas sian novan koramikinon al siaj gepatroj.

naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
rigardi
Ŝi rigardas malsupren en la valon.

binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
enlasi
Oni neniam devus enlasi fremdulojn.

bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
viziti
Malnova amiko vizitas ŝin.

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
alveni
Multaj homoj alvenas per aŭtokampoveturilo por ferii.
