Vocabulario
Aprender verbos – maratí

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
styre
Kven styrer pengane i familien din?

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
dra opp
Taxiene har dratt opp ved stoppet.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
gå vidare
Du kan ikkje gå vidare herifrå.

vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
forenkle
Du må forenkle kompliserte ting for born.

vertellen
Ze vertelde me een geheim.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
fortelje
Ho fortalte meg ein hemmelegheit.

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
ringje
Klokka ringjer kvar dag.

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
diskutere
Kollegaene diskuterer problemet.

loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
sleppe
Du må ikkje sleppe taket!

gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
bruke
Ho bruker kosmetikk dagleg.

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
springe vekk
Nokre born spring vekk frå heimen.

ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
motta
Eg kan motta veldig raskt internett.
