Vocabulario
Aprender verbos – neerlandés

ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
mencionar
¿Cuántas veces tengo que mencionar este argumento?

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
pisar
No puedo pisar en el suelo con este pie.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
gritar
Si quieres que te escuchen, tienes que gritar tu mensaje en voz alta.

langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
pasar por
Los médicos pasan por el paciente todos los días.

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
ejercer
Ella ejerce una profesión inusual.

geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
estar interesado
Nuestro hijo está muy interesado en la música.

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
revisar
El dentista revisa la dentición del paciente.

veranderen
Het licht veranderde in groen.
cambiar
El semáforo cambió a verde.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
limpiar
Ella limpia la cocina.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.
quemar
No deberías quemar dinero.

betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
significar
¿Qué significa este escudo de armas en el suelo?
