Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
vallandama
Ülemus on ta vallandanud.
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
kahisema
Lehed kahisevad mu jalgade all.
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
katma
Laps katab oma kõrvu.
cms/verbs-webp/5161747.webp
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
eemaldama
Kopplaadur eemaldab mulda.
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
lahkuda tahtma
Ta tahab hotellist lahkuda.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
käskima
Ta käskib oma koera.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
tagasi tulema
Bumerang tuli tagasi.
cms/verbs-webp/99169546.webp
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
vaatama
Kõik vaatavad oma telefone.
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
aktsepteerima
Siin aktsepteeritakse krediitkaarte.
cms/verbs-webp/110401854.webp
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
majutust leidma
Leidsime majutuse odavas hotellis.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
saama korda
Palun oota, saad kohe oma korda!
cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
algama
Uus elu algab abieluga.