Sõnavara

Õppige tegusõnu – hollandi

cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
veetma
Ta veedab kogu oma vaba aja väljas.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
vestlema
Nad vestlevad omavahel.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
hindama
Ta hindab ettevõtte tulemusi.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
soovitama
Naine soovitab midagi oma sõbrale.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
segama
Ta segab puuviljamahla.
cms/verbs-webp/87994643.webp
wandelen
De groep wandelde over een brug.
kõndima
Grupp kõndis üle silla.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
sulgema
Ta sulgeb kardinad.
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
ära eksima
Metsas on kerge ära eksida.
cms/verbs-webp/100965244.webp
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
alla vaatama
Ta vaatab alla orgu.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
kommenteerima
Ta kommenteerib iga päev poliitikat.
cms/verbs-webp/73751556.webp
bidden
Hij bidt in stilte.
palvetama
Ta palvetab vaikselt.
cms/verbs-webp/106997420.webp
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
puutumatuna jätma
Loodust jäeti puutumata.