Sõnavara
Õppige tegusõnu – tagalogi

presentare
Sta presentando la sua nuova fidanzata ai suoi genitori.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

addestrare
Il cane è addestrato da lei.
trainen
De hond wordt door haar getraind.

nevicare
Oggi ha nevicato molto.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

saltare
Ha saltato nell’acqua.
springen
Hij sprong in het water.

ordinare
Ho ancora molti documenti da ordinare.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

nominare
Quanti paesi puoi nominare?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

esercitare autocontrollo
Non posso spendere troppo; devo esercitare autocontrollo.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.

mescolare
Vari ingredienti devono essere mescolati.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.

lasciare senza parole
La sorpresa la lascia senza parole.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

contare
Lei conta le monete.
tellen
Ze telt de munten.

andare
Dove state andando entrambi?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
