blind worden
De man met de badges is blind geworden.
نابینا شدن
مردی با نشانها نابینا شده است.
voeden
De kinderen voeden het paard.
غذا دادن
بچهها به اسب غذا میدهند.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
توافق کردن
همسایهها نتوانستند در مورد رنگ توافق کنند.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
گیر کردن
من گیر کردهام و راهی برای خروج پیدا نمیکنم.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
آوردن
پیک یک بسته میآورد.
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
اول آمدن
سلامتی همیشه اول است!
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
ترک کردن
او شغل خود را ترک کرد.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
ذکر کردن
رئیس ذکر کرد که او را اخراج خواهد کرد.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
ظرف شستن
من دوست ندارم ظرفها را بشویم.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
پوشاندن
کودک گوشهایش را میپوشاند.
bidden
Hij bidt in stilte.
دعا کردن
او به آرامی دعا میکند.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
قدم زدن
نباید از این مسیر قدم زد.