لغت
یادگیری افعال – هلندی

gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
رفتن
دریاچهای که اینجا بود به کجا رفت؟

walgen van
Ze walgde van spinnen.
تنفر داشتن
او از عناکبوت تنفر دارد.

out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
فکر خارج از جعبه کردن
برای موفقیت، گاهی باید فکر خارج از جعبه کنید.

beperken
Moet handel worden beperkt?
محدود کردن
آیا باید تجارت را محدود کرد؟

besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
عفونت زدن
او به یک ویروس عفونت زده شد.

nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
نیاز داشتن
من تشنهام، نیاز به آب دارم!

aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
صدا کردن
معلم من اغلب به من صدا میزند.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
اثبات کردن
او میخواهد یک فرمول ریاضی را اثبات کند.

brengen
De koerier brengt een pakketje.
آوردن
پیک یک بسته میآورد.

weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
دانستن
بچهها خیلی کنجکاو هستند و الان زیاد میدانند.

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
رسیدن
هواپیما به موقع رسیده است.
