Sanasto
saksa – Verbit Harjoitus

haten
De twee jongens haten elkaar.

plukken
Ze plukte een appel.

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.

vertellen
Ze vertelt haar een geheim.

beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

denken
Je moet veel denken bij schaken.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.

verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
