Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
peindre
Je veux peindre mon appartement.
cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
vérifier
Le dentiste vérifie la dentition du patient.
cms/verbs-webp/122479015.webp
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
découper
Le tissu est découpé à la taille.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
déménager
Mon neveu déménage.
cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
développer
Ils développent une nouvelle stratégie.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
connecter
Ce pont connecte deux quartiers.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
laisser
Aujourd’hui, beaucoup doivent laisser leurs voitures garées.
cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
regarder
Elle regarde à travers des jumelles.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
s’exprimer
Celui qui sait quelque chose peut s’exprimer en classe.
cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
fuir
Tout le monde a fui l’incendie.
cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
commencer
Une nouvelle vie commence avec le mariage.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
tourner
Elle retourne la viande.