אוצר מילים
למד פעלים – הולנדית

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
הסכים
השכנים לא הסכימו על הצבע.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
נושאת
היא בקושי נושאת את הכאב!

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
לערבב
יש לערבב מצרכים שונים.

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
לרשרש
העלים רושרשים מתחת לרגליי.

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
להוביל
אנו מובילים את האופניים על גג המכונית.

horen
Ik kan je niet horen!
אני לא
אני לא שומע אותך!

studeren
De meisjes studeren graag samen.
ללמוד
הבנות אוהבות ללמוד יחד.

instellen
Je moet de klok instellen.
לקבוע
עליך לקבוע את השעון.

gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
בא
לו לגלוש בא בקלות.

zien
Je kunt beter zien met een bril.
לראות
אתה יכול לראות טוב יותר עם משקפיים.

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
העזו
הם העזו לקפוץ מתוך המטוס.
