शब्दावली
क्रिया सीखें – ग्रीक

betalen
Ze betaalde met een creditcard.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
betale
Hun betalte med kreditkort.

omgaan
Men moet met problemen omgaan.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
håndtere
Man skal håndtere problemer.

bedekken
Ze bedekt haar haar.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
dække
Hun dækker sit hår.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
springe over
Atleten skal springe over forhindringen.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
beordre
Han beordrer sin hund.

voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
føle
Hun føler babyen i hendes mave.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
vænne sig til
Børn skal vænne sig til at børste tænder.

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
lade komme foran
Ingen vil lade ham komme foran ved supermarkedets kasse.

onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
godkende
Vi godkender gerne din idé.

rennen
De atleet rent.
rennen
De atleet rent.
løbe
Atleten løber.

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
sælge
Handlerne sælger mange varer.
