Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteggere
Un casco dovrebbe proteggere dagli incidenti.
cms/verbs-webp/114993311.webp
zien
Je kunt beter zien met een bril.
vedere
Puoi vedere meglio con gli occhiali.
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
inviare
La merce mi verrà inviata in un pacco.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
offrire
Lei ha offerto di annaffiare i fiori.
cms/verbs-webp/95938550.webp
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
portare con sé
Abbiamo portato con noi un albero di Natale.
cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
provare
La madre prova molto amore per suo figlio.
cms/verbs-webp/87994643.webp
wandelen
De groep wandelde over een brug.
camminare
Il gruppo ha camminato su un ponte.
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
avvicinarsi
Le lumache si stanno avvicinando l’una all’altra.
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
fare spazio
Molte vecchie case devono fare spazio per quelle nuove.
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
ascoltare
Lui la sta ascoltando.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
creare
Chi ha creato la Terra?
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
girare
Le auto girano in cerchio.