Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
aggiungere
Lei aggiunge un po’ di latte al caffè.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
riflettere
Devi riflettere molto negli scacchi.
cms/verbs-webp/95938550.webp
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
portare con sé
Abbiamo portato con noi un albero di Natale.
cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
spingere
L’infermiera spinge il paziente su una sedia a rotelle.
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
riparare
Voleva riparare il cavo.
cms/verbs-webp/75281875.webp
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
occuparsi di
Il nostro custode si occupa della rimozione della neve.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
partecipare
Lui sta partecipando alla gara.
cms/verbs-webp/125400489.webp
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
lasciare
I turisti lasciano la spiaggia a mezzogiorno.
cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
esigere
Ha esigito un risarcimento dalla persona con cui ha avuto un incidente.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
alzarsi
Lei non riesce più ad alzarsi da sola.
cms/verbs-webp/124525016.webp
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
giacere dietro
Il tempo della sua gioventù giace lontano nel passato.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
ripetere
Puoi ripetere per favore?