Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
votare
Gli elettori stanno votando sul loro futuro oggi.

vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
trasportare
Il camion trasporta le merci.

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
conoscere
Lei conosce molti libri quasi a memoria.

publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
pubblicare
La pubblicità viene spesso pubblicata sui giornali.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.
donare
Lei dona il suo cuore.

bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
consegnare
Il ragazzo delle pizze consegna la pizza.

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
riferirsi
L’insegnante fa riferimento all’esempio sulla lavagna.

toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
aggiungere
Lei aggiunge un po’ di latte al caffè.

verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
deliziare
Il gol delizia i tifosi di calcio tedeschi.

toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
correre verso
La ragazza corre verso sua madre.

draaien
Je mag naar links draaien.
girare
Puoi girare a sinistra.
