Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
trascorrere
Lei trascorre tutto il suo tempo libero fuori.
cms/verbs-webp/58993404.webp
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
tornare a casa
Lui torna a casa dopo il lavoro.
cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
sviluppare
Stanno sviluppando una nuova strategia.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
sopportare
Lei può a malapena sopportare il dolore!
cms/verbs-webp/122010524.webp
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
intraprendere
Ho intrapreso molti viaggi.
cms/verbs-webp/123367774.webp
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
ordinare
Ho ancora molti documenti da ordinare.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
arrivare
L’aereo è arrivato in orario.
cms/verbs-webp/122479015.webp
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
tagliare
Il tessuto viene tagliato su misura.
cms/verbs-webp/130288167.webp
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
pulire
Lei pulisce la cucina.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
ricordare
Il computer mi ricorda i miei appuntamenti.
cms/verbs-webp/93792533.webp
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
significare
Cosa significa questo stemma sul pavimento?
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
ripetere
Il mio pappagallo può ripetere il mio nome.