Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
parlare
Lui parla al suo pubblico.
cms/verbs-webp/112408678.webp
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
invitare
Vi invitiamo alla nostra festa di Capodanno.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
entrare
Lui entra nella stanza d’albergo.
cms/verbs-webp/47225563.webp
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
ragionare insieme
Devi ragionare insieme nei giochi di carte.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
ballare
Stanno ballando un tango innamorati.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
difendere
I due amici vogliono sempre difendersi a vicenda.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
nutrire
I bambini stanno nutrendo il cavallo.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
costruire
Quando è stata costruita la Grande Muraglia cinese?
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
coprire
Il bambino si copre.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
accompagnare
Il cane li accompagna.
cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
iniziare
Una nuova vita inizia con il matrimonio.
cms/verbs-webp/122394605.webp
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
cambiare
Il meccanico sta cambiando gli pneumatici.